Afstoting

Elk menselijk lichaam heeft een natuurlijk afweersysteem dat lichaamsvreemde cellen herkent en afstoot. Dit afstotingssysteem is heel nuttig om lichaamseigen cellen te beschermen tegen aanvallen van virussen, bacteriën, schimmels enzovoort en zo infecties en kanker tegen te gaan. Dit systeem is ook in staat om lichaamsvreemde weefsels te herkennen en af te stoten.

Deze immuunreactie treedt ook op tegen het getransplanteerde orgaan. Afstoting kent twee vormen: 

  • een acute (snel en krachtig)
  • een chronische (langzaam en sluipend)

Het gebruik van immunosuppressiva of antirejectiemedicatie onderdrukt of blokkeert dit  afstotingsmechanisme om zo het getransplanteerde orgaan te beschermen. Deze medicatie heeft de slaagkans van een transplantatie sterk verbeterd.

Ook als je je medicatie trouw inneemt, kunnen er nog afstotingsverschijnselen optreden. Dit is eigen aan een transplantatie. Deze kans is het grootst binnen de drie maanden na de transplantatie. Nadien vermindert het risico op afstoting, maar dit verdwijnt nooit helemaal.

Vandaar dat de patiënt, en dit zeker in het begin, regelmatig op controle komt naar het ziekenhuis. Hoe sneller een afstoting kan worden opgespoord, hoe sneller ze kan worden behandeld. Een afstoting betekent niet dat je je nieuwe orgaan zult verliezen. Bij een adequate behandeling, blijkt er geen invloed te zijn op de langetermijnfunctie van het orgaan. Een langere opnameduur of heropname is dan wel nodig.

Levenslange medische opvolging, correcte medicatie-inname, een evenwichtige voeding, eventueel een aangepast dieet, definitief alcohol- en rookverbod en een goede lichaamshygiëne zijn onontbeerlijk om de risico's op complicaties te minimaliseren.