Levenslange opvolging is een must
Na een transplantatie is het noodzakelijk om levenslang opgevolgd te worden door een multidisciplinair team. Hierbij worden de volgende dingen bekeken:
- Of het getransplanteerde orgaan goed functioneert.
- Hoe eventuele acute en chronische afstotingsproblemen van het getransplanteerde orgaan voorkomen, opgespoord en behandeld kunnen worden.
- Hoe eventuele bijwerkingen van de immunosuppressieve medicatie voorkomen, opgespoord en behandeld kunnen worden.
- De medicatie wordt opgevolgd en eventueel aangepast.
- Patiënten worden begeleid op vlak van therapietrouw, gezonde levensstijl en psychosociaal welzijn.
De medische opvolging zoals hieronder beschreven, is typisch voor UZ Leuven, en gebeurt in elk centrum op een andere manier.
1. Levertransplantatie
Eerste weken
De eerste weken na het ontslag uit het ziekenhuis moet de patiënt één keer per week op consultatie komen. Na enkele weken wordt dit afgebouwd naar één keer om de veertien dagen, nadien om de drie weken, vervolgens eens per maand. De frequentie wordt bepaald door hoe de patiënt lichamelijk functioneert. Een consultatie bij de leverspecialist blijft levenslang noodzakelijk.
Eerste maanden
De eerste drie maanden na het ontslag wordt de patiënt opgevolgd door de transplantatiechirurgen. Na drie maanden wordt de patiënt verder gevolgd door de hepatologen-internisten.
Uitgebreid onderzoek
Tijdens de consultaties volgen de artsen de leverfunctie nauwgezet op, evenals de mogelijke gevolgen van de immunosuppressieve therapie op het lichaam. Dit gebeurt aan de hand van een lichamelijk onderzoek, bloedafnames, aanpassing van medicatie, en met eventuele bijkomende onderzoeken zoals een echografie of een scan. Dit is ook het moment om eventuele vragen te stellen. Indien gewenst wordt de diëtist, sociaal werker, psycholoog, tranplantatiecoördinator of verpleegkundige opgeroepen.
2. Niertransplantatie
Eerste maanden
Na een niertransplantatie blijft een regelmatige controle van de functie van de nier noodzakelijk. De eerste drie maanden zijn de controles heel frequent, ongeveer drie keer per twee weken, afhankelijk van het herstel. Tijdens een consultatie bij de nefroloog gebeurt er een bloedonderzoek, een urineonderzoek en een lichamelijk onderzoek. Indien nodig kan bijkomend nog echografisch en ander radiologisch onderzoek gedaan worden. Zodra de nierfunctie dit toelaat en de concentratie van geneesmiddelen in het bloed goed geregeld is, kunnen de consultaties afgebouwd worden. Als onderdeel van de verdere opvolging van de nierfunctie wordt op regelmatige tijdstippen een routinebiopsie van de transplantnier genomen. Dit gebeurt drie maanden na de transplantatie en na één en twee jaar. De biopsie kan uitgevoerd worden via daghospitalisatie.
Naar eigen nefrologisch centrum
Na enkele maanden wordt de patiënt voor verdere controle teruggestuurd naar zijn vroeger nefrologisch centrum. Om deze opvolging zo goed mogelijk te laten verlopen wordt door de artsen een gemeenschappelijk computerdossier gebruikt. Op deze manier blijft het transplantatiecentrum op de hoogte van het verder herstel en mogelijke problemen.
3. Harttransplantatie
Eerste jaar
In het eerste jaar na de transplantatie komt de patiënt volgens een vast schema ambulant terug naar de dagzaal harttransplantatie. De eerste twee weken na het ontslag uit het ziekenhuis komt de patiënt één keer per week op controle. Daarna wordt dit afgebouwd naar één keer om de veertien dagen, nadien om de drie weken, en vervolgens om de vier à zes weken.
Jaarlijkse hospitalisatie
Na het eerste jaar komt de patiënt om de drie maanden naar de dagzaal harttransplantatie, en dit levenslang. Er dient ook maandelijks bloed genomen te worden. De patiënt heeft de keuze om dit in het transplantatiecentrum of bij de huisarts te laten uitvoeren. Eén keer per jaar wordt de patiënt voor een jaarlijkse controle gehospitaliseerd gedurende twee of drie dagen.
4. Longtransplantatie
Eerste maanden
Na het ontslag uit het ziekenhuis is het noodzakelijk dat de patiënt regelmatig op controle komt in de dagzaal longtransplantatie. In het begin is dit twee keer per week, nadien één keer per week, waarna dit wordt afgebouwd tot een controle om de drie tot maximaal vier maanden. Deze postoperatieve opvolging is levenslang.
Op de dagzaal
Bij deze controle op de dagzaal wordt de patiënt eerst onderzocht door de transplantatieverpleegkundige. Die controleert de parameters van de patiënt (bloeddruk, hartslag, temperatuur, hoeveelheid zuurstof in het bloed en gewicht), waarna eventuele klachten en problemen worden besproken. Het dagboekje wordt samen met de patiënt nagekeken: de longfunctiewaarden worden vergeleken en de medicatie-inname overlopen. Bij elk bezoek wordt bloed en een urinestaal afgenomen. Nadat de patiënt door de transplantatieverpleegkundige is onderzocht, gebeuren er telkens twee onderzoeken om de functie van de longen nauwkeurig op te volgen. Dit gaat om een foto van de longen en een longfunctietest. Naargelang eventuele klachten kunnen er extra onderzoeken aangevraagd worden.
Uitgebreid onderzoek
Op vaste tijdstippen na de transplantatie (na drie, zes, twaalf, achttien en vierentwintig maanden) worden ook een aantal routineonderzoeken gepland die belangrijk kunnen zijn voor de vroegtijdige opsporing van afstoting: een CT-scan van de longen en een bronchoscopie met spoeling en eventuele biopsiename.
De resultaten van de onderzoeken worden door de transplantatiearts bekeken. De arts bespreekt samen met de patiënt de resultaten en indien nodig wordt de medicatie aangepast.
Jaarlijkse hospitalisatie
De eerste drie jaar na transplantatie wordt er ook jaarlijks (rond de transplantatieverjaardag) ter evaluatie een opname gepland gedurende drie dagen. Tijdens die opname worden een aantal bijkomende testen gedaan om de toestand van de transplantlong te evalueren en om het effect van bepaalde afstotingsmedicatie op andere orgaansystemen te evalueren. Concreet omvat dit de volgende testen: uitgebreide bloedanalyse, uitgebreide longfunctie, een CT-scan van de longen, meting van botdichtheid (osteoporose), een echografie van de wervelzuil, een inspanningsproef, een electrocardiogram of ECG, een echografie van het hart, een 24-uursbloeddrukmeting, een 24-uursmeting van het hartritme, eventueel een bronchoscopie met spoeling en biopsiename en eventueel bijkomende testen als die medisch gezien nodig zijn.
Daarnaast moet de patiënt jaarlijks op controle gaan bij de dermatoloog en de oogarts. Dit kan gebeuren tijdens de jaarlijkse evaluatie of bij een dermatoloog en/of oogarts naar keuze.